De Brownse beweging houdt zich bezig met de willekeurige activiteit die wordt overwogen in de deeltjes die zich in een vloeibare omgeving bevinden, gas of vloeistof, als gevolg van de botsingen tegen de moleculen die in die vloeistoffen aanwezig zijn. Het krijgt deze bijnaam ter ere van zijn ontdekker, de bioloog en botanicus Robert Brown.
In 1827 keek Brown door zijn microscoop naar deeltjes die zich in een stuifmeelkorrel bevonden die in water was, wat aangeeft dat de deeltjes door de vloeistof bewogen. Hij had echter niet de mogelijkheid om de methoden te definiëren die deze bewegingen veroorzaakten.
De haastige beweging van deze deeltjes vindt plaats, omdat hun oppervlak voortdurend wordt belegerd door de moleculen die in de vloeistof aanwezig zijn, waardoor ze thermisch worden gewijzigd. Dit bombardement is echter niet geheel uniform, dus het is onderhevig aan aanzienlijke statistische variaties. Op deze manier kan de druk die op de zijkanten wordt uitgeoefend in de loop van de tijd enigszins worden gewijzigd en zo ontstaat de beoogde beweging.
Aanvankelijk kon Brown het antwoord niet vinden over de oorzaak die de beweging van de deeltjes veroorzaakte. Hij dacht eerst dat stuifmeel waarschijnlijk leven zou hebben. Om dit te verifiëren, plaatste hij wat stuifmeel van planten die al lang dood waren in een bak gevuld met water en kon hij zien dat het stuifmeel dezelfde bewegingen vertoonde.
De wiskundige verklaring van dit fenomeen werd gedaan door Albert Einstein, die een artikel redigeerde waarin hij in detail uitlegde hoe de activiteit die Brown had overwogen een product was van stuifmeel, dat werd bewogen door de individuele moleculen die in het water aanwezig waren. Einsteins verklaring bevestigde het feit dat moleculen en atomen bestaan. Later werd deze theorie geverifieerd door Jean Perrin in 1908 en dat maakte hem een Nobelprijs voor natuurkunde waardig.