De zoete aardappel is een tweezaadlobbige plant die behoort tot de morning glory-familie, Convolvulaceae. De grote, zetmeelrijke, zoet smakende, knolachtige wortels zijn een plantaardige wortel. De bladeren en jonge scheuten worden soms als bladgroen gegeten. De zoete aardappel is slechts in de verte verwant aan de aardappel (Solanum tuberosum) en behoort niet tot de murenenfamilie Solanaceae, maar beide families behoren tot dezelfde taxonomische orde, de Solanales.
De plant verdraagt geen vorst. Het groeit het beste bij een gemiddelde temperatuur van 75 F (24 C), overvloedige zonneschijn en warme nachten. Jaarlijkse regenval van 750-1.000 mm (30-39 inch) wordt als het meest geschikt beschouwd, met een minimum van 500 mm (20 inch) in het groeiseizoen. Het gewas is gevoelig voor droogte in het knolinitiatiestadium 50-60 dagen na het zaaien en verdraagt geen logging van water, omdat het knolrot kan veroorzaken en de groei van opslagwortels kan verminderen als de beluchting is slecht.
Afhankelijk van de cultivar en omstandigheden rijpen de knolwortels in twee tot negen maanden. Met zorg kunnen vroegrijpe cultivars worden geteeld als een zomerjaarlijks gewas in gematigde streken, zoals het noorden van de Verenigde Staten. Zoete aardappelen bloeien zelden als het daglicht langer is dan 11 uur, zoals normaal buiten de tropen. Ze worden meestal verspreid door stengels of wortels of door onvoorziene scheuten die "slips" worden genoemd en die tijdens opslag uit de knolwortels groeien. Echte zaden worden alleen gebruikt om te fokken.
Het Center for Science in the Public Interest gerangschikt de nutritionele waarde van zoete aardappelen als de hoogste onder verscheidene andere voedingsmiddelen.
Zoete aardappel rassen met donker oranje vruchtvlees hebben meer bèta-caroteen dan die met licht vlees, en de groeiende teelt wordt aangemoedigd in Afrika waar vitamine A-tekort is een ernstige gezondheid probleem. Een studie uit 2012 onder 10.000 huishoudens in Oeganda wees uit dat kinderen die met bètacaroteen verrijkte zoete aardappelen aten, minder vitamine A-tekort hadden dan kinderen die niet zoveel bètacaroteen consumeerden.