Ribonucleïnezuur, beter bekend als RNA of RNA, is een organische chemische verbinding die zowel in eukaryote als prokaryote cellen kan worden aangetroffen, naast de genetische code van sommige virussen. Het is een van de stoffen die actief deelnemen aan de synthese van eiwitten en een deel van de fasen regelen die het doormaakt wanneer het wordt aangemaakt. Het wordt ook beschouwd als een van de belangrijkste informatiedragers in het lichaam en samen met DNA werkt het aan het opstarten van enkele van de belangrijkste cellen die kunnen worden gevonden.
Friedrich Miescher was de man die ribonucleïnezuur ontdekte, in 1867, en de naam nucleïne ervoor koos, omdat hij het had geïsoleerd vanuit een celkern; later onderzoek toonde echter aan dat het ook in prokaryote cellen zat, die geen kern hebben. RNA bestaat uit een reeks nucleotiden die op hun beurt componenten bevatten zoals monosacchariden, fosfaten en een stikstofbase. Het is afkomstig van genen die aanwezig zijn in het DNA, waaruit een soort streng tevoorschijn komt die als sjabloon dient voor het nieuwe ribonucleïnezuur.
Er zijn verschillende soorten RNA, waaronder de boodschapper (draagt de informatie over de aminozuren naar de ribosomen, zodat de eiwitsynthese plaatsvindt), overdracht (draagt aminozuren over), de ribosomale (degene die combineert met bepaalde eiwitten om ribosomen te maken), regulatoren (complementeren andere cellen of mRNA), interferentie (sluit enkele specifieke genen uit) en antisense (kleine strengen mRNA).