Het is de ethische en morele discriminatie die wordt gepleegd tegen bepaalde individuen op basis van het al dan niet behoren tot een specifieke soort. Hoewel het gebruik van dit woord niet wijdverbreid is, houdt het altijd verband met twee geweldige ideeën. De term speciësisme komt van het woord "soort" en duidt de menselijke houding aan volgens welke de soort zelf (in dit geval de mens) om de een of andere reden bevoorrecht is boven alle andere diersoorten.
Ten eerste met het zogenaamde menselijke speciësisme, wat inhoudt dat elke niet-menselijke soort machteloos is als het gaat om de bescherming van hun rechten.
Men kan zeggen dat deze positie is ontleend aan antropocentrisch denken, volgens welke het leven en het universum om de mens draaien. Bovendien zou je kunnen zeggen dat speciësisme in de eerste plaats een vooroordeel is jegens niet-menselijke dieren en dat discriminatie het resultaat is van dat vooroordeel. Hoe het ook zij, het is duidelijk dat het speciësisme de rechten van mensen belangrijker vindt dan de rechten van andere dieren, zonder dat er een objectieve reden is om dit geloof te baseren, simpelweg omdat ze van verschillende soorten zijn.
Aan de andere kant wordt beweerd dat het bezit van 'uitsluitend menselijke' kwaliteiten, zoals een bepaalde mate of soort intelligentie, bepaalde taalvaardigheden, enz., Ervoor zorgt dat mensen, en alleen mensen, een eerlijke en rechtvaardige behandeling verdienen. Maar niet alle mensen hebben zulke eigenschappen. Volgens dit uitgangspunt verdienen pasgeborenen, mensen met ernstige verstandelijke beperkingen of patiënten met gevorderde Alzheimer het niet om gerespecteerd te worden, zoals de rest. Deze discriminatie is duidelijk oneerlijk, aangezien de gekozen kwaliteiten niet bepalen wat onze belangen zijn en of ons leven moet worden gerespecteerd of niet.
Soorten werden gevonden in culturen in de melkweg, en om verschillende redenen, van religie en ras tot een opgeblazen gevoel van superioriteit. Het varieerde van enkele individuen tot hele soorten. Sommige rassen, zoals de Gran en de Givin, waren enigszins soortachtig en konden met andere rassen samenwerken.
Anderen, zoals de Hutts en de Chiss, werden als inherent superieur beschouwd, maar konden soms samenwerken met andere rassen. Andere rassen, zoals de Ssi-ruuk, Yevetha en Yuuzhan Vong, beschouwden alle andere rassen als gruwelen. Een bijzonder veel voorkomende soort was humanocentrisme. Sommigen geloofden dat de Zabraks speciësisten waren vanwege hun extreme vastberadenheid en wilskracht, hoewel dat niet waar was. Een opmerkelijk mens was graaf Dooku, die alle niet-menselijke levensvormen als onaangenaam en inferieur beschouwde. Als reactie op deze gevoelens vormden de aliens vaak anti-menselijke gevoelens.