Het woord overschot is een term die in de economische context wordt behandeld als het overschot van iets. Het overschot kan voorkomen bij de consument en bij de producent. De eerste verwijst naar het economische voordeel van de koper bij het verwerven van een product met een specifieke prijs, die op zijn beurt een bedrag lager is dan de overeengekomen prijs, of een hogere reële prijs op de markt. De tweede is gebaseerd op de wet van vraag en aanbod, en verwijst naar de geldelijke bijdrage die het ontvangt als een extra winst die buiten de productiekosten valt, wanneer het zijn product verhandelt tegen een prijs die hoger is dan die welke op de markt is vastgesteld. Dat wil zeggen, het overschot is een soort extra winst die wordt verkregen tegen een lagere prijs, of hoger dan die wordt overwogen voor de aankoop van een koopwaar.
Het overschot is gelijk aan de besparing, aangezien het elk voordeel betekent dat een bepaald organisme ontvangt en dat niet wordt geconsumeerd. Bijvoorbeeld een bedrijf, het gezin, een overheidsinstantie, etc. Hiermee wordt bedoeld dat alle entiteiten besparingen kunnen behalen zolang ze niet meer verbruiken dan nodig is. Het inkomen van een familiegroep is gelijk aan de som van de salarissen van zijn leden; als dit salaris in zijn geheel wordt besteed, is er geen overschot waarmee ze kunnen sparen.
Historisch gezien begon het overschot te ontstaan met de intrede van vee en landbouw, bijvoorbeeld dat deel van de productie dat overbleef nadat aan de vraag was voldaan, werd ingeruild voor andere producten, voor sociale status of erkenning. Veel families van die tijd hadden alleen de beschikking over de producten die ze hadden geoogst, dus gebruikten ze de productie die ze overtrof en ruilden ze deze in voor andere producten.