Het wordt gedefinieerd als de tak van de filosofie die verantwoordelijk is voor de studie van verschijnselen die als natuurlijk worden gekarakteriseerd, en dat kan gaan van beweging tot de samenstelling van dingen die de werkelijkheid vormen, door de kosmos en zelfs door het menselijk lichaam..
De natuurfilosofie bracht de spirituele en natuurlijke kwaliteiten van de mens naar voren en confronteerde ze met de bovennatuurlijke postulaten waarmee het theologische denken werkte; op deze manier bereiken dat de wedergeboorte van de geest van vrijheid van een mens wordt gestimuleerd, die zichzelf dwong zich in de natuur en in de geschiedenis in te voegen als de protagonist van de veranderingen ervan.
De meest opvallende kenmerken van de natuurfilosofie zijn de volgende: verschillende opvattingen, zowel idealistisch als materialistisch, werden ontwikkeld. Zijn exponenten toonden een duidelijke interesse in de studie van de natuur. De eeuwigheid en oneindigheid van de wereld werd erkend. De hilozoísmo (theorie die stelde dat de gevoeligheid en het leven inherent zijn aan alle dingen van de natuur).
Enkele van de belangrijkste exponenten waren:
Thales van Miletus, een grote Griekse filosoof wiens theorie tot uitdrukking bracht dat water de oorsprong was van alle dingen die bestaan.
Parmenides de Elea, was van mening dat alles wat bestaat altijd heeft bestaan; want niets kan uit niets voortkomen; en iets dat bestaat, kan ook niets worden.
Heraclitus van Efeze, voor deze filosoof was alles in beweging en niets duurt eeuwig. Hij vond de wereld een grote tegenstrijdigheid; want als iemand nooit ziek was geworden, zou hij nooit begrijpen wat het betekende om gezond te zijn.
Anaxagoras, een materialistische Griekse filosoof wiens theorie uitdrukte dat de natuur gemaakt is uit verschillende kleine stukjes, onzichtbaar voor het menselijk oog; Ik noem deze delen zaden of ziektekiemen.