Fysiocratie staat bekend als een economisch systeem dat in de achttiende eeuw werd geïmplementeerd en werd gekenmerkt omdat men geloofde dat de bron van geld uitsluitend en uitsluitend van natuurlijke oorsprong kwam, om deze reden werd aangenomen dat de landbouwexploitatie de bron van het grootste economische belang was en daarom was het degene die rijkdom genereerde. Volgens zijn ideologie zou de markt zonder tussenkomst van overheidsinstanties op natuurlijke wijze perfect functioneren. De fysiocratische school werd in 1758 in Frankrijk opgericht door François Quesnay. Met betrekking tot de etymologische oorsprong van de term, deze komt uit de taalGrieks, en is samengesteld uit drie elementen, de eerste is "physis" wat natuur betekent, gevolgd door "kratos" waarvan de vertaling macht is, en tenslotte is er het achtervoegsel "ia", wat kwaliteit betekent.
Zoals hierboven vermeld, was de grondlegger van de fysiocratische school François Quesnay, maar naast hem waren ook Anne Robert Jacques Turgot, Anne Baron de Laune en Pierre Samuel du Pont de Nemours. Volgens zijn mening zou de juiste ontwikkeling van de economie in een land ontstaan als de overheid niet in dergelijke zaken zou ingrijpen, daarnaast werd dit systeem ook gekarakteriseerd omdat het uitsluitend was gebaseerd op de exploitatie van de landbouw als bron van inkomsten, met het argument dat alleen in In deze economische tak kon het inkomen de kosten van het productieproces overtreffen, wat een rijkdomoverschot opleverde.
Het is belangrijk op te merken dat de industriële revolutie op dat moment nog niet was begonnen, en dat er daarom geen manieren waren om de levensvatbaarheid van de industriële sector in de economische ontwikkeling van de wereld te bevestigen. Fysiocratie valt ook op omdat het een vrije markteconomie bevordert en waarin de staat geen enkele deelname aan economische zaken heeft.
Deze ideologie kwam ook tot uiting in regelrechte oppositie tegen mercantilisme, dat wordt gekenmerkt door het bevorderen van een staat die verantwoordelijk zal zijn voor het opleggen van protectionistische maatregelen, wat impliceerde dat de staat zich bemoeit met wat de productie en distributie van goederen en diensten was., wat leidde tot een afname van de economie en bijgevolg tot een daling van de rijkdom in het algemeen.