De fysiologie is een tak van de dierlijke fysiologie, die verantwoordelijk is voor het bestuderen van de biologische werking van verschillende diersoorten. Deze analyses kunnen worden uitgevoerd op orgaanniveau of op cellulair niveau. Op deze manier zal de persoon, nadat het fysiologische onderzoek is uitgevoerd, een beter begrip kunnen krijgen van het gedrag van een orgaan of weefsel en in het algemeen de reden voor het gedrag van dieren kunnen begrijpen.
Het woord fysiologie komt van het Griekse "physis" wat natuur betekent en "logos" wat "studie" betekent, dus fysiologie is de studie van de natuur, specifiek het functioneren van levende wezens, in dit geval hoe dieren werken.
Dierfysiologen analyseren de structuur en functie van de verschillende delen van een dier en hoe die delen, die verschillend zijn, samenwerken om dieren in staat te stellen hun normale gedrag te verbeteren en te reageren op hun omgeving.
Een van de meest voorkomende factoren binnen de dierfysiologie is diversiteit. Miljoenen verschillende diersoorten leven naast elkaar op aarde, en elk van hen heeft door de evolutie unieke en ontelbare kenmerken aangenomen. Elk fysiologisch proces is het resultaat van de moeilijke genetische regulatie van weefselactiviteiten van talloze cellen.
Ondanks deze grote diversiteit zijn er binnen de fysiologie veel gemeenschappelijke punten te vinden, die thema's verenigen die aan alle fysiologische processen kunnen worden aangepast, waarvan sommige zijn: ze gehoorzamen aan fysische en chemische wetten. Ze zijn gereguleerd om de interne omstandigheden binnen redelijke grenzen te houden. De fysiologische toestand van een dier maakt deel uit van zijn fenotype, dat wordt veroorzaakt door het genetisch product of genotype en zijn interactie met de omgeving. Het genotype is het resultaat van evolutionaire veranderingen in een reeks organismen, populaties of soorten, in de loop van vele generaties.
Deze studies onderzoeken voornamelijk het effect van verschillende processen op het fysiologische fenotype van een dier. Zowel het genotype van een organisme als zijn omgeving werken tijdens zijn ontwikkeling samen om het fenotype van een volwassen organisme te creëren. Het fenotype vertegenwoordigt het resultaat van processen op vele niveaus van de biologische structuur (cellulair, orgaan, biochemisch, weefsel), al deze processen werken samen om gedragingen, complexen en fysiologische reacties te vormen. Op dezelfde manier speelt de omgeving een belangrijke rol, aangezien deze het volwassen fenotype kan beïnvloeden.
De fysiologie van een dier kan een rol spelen bij zijn reproductief succes. De verschillende soorten leven die verschillende fenotypes leiden, kunnen in de loop van vele generaties leiden tot een evolutionaire verandering in de fysiologie van een populatie.