Het dominante gen en het recessieve gen kunnen worden gedefinieerd als de DNA- sequentie waarmee bepaalde mensen bepaalde fysieke kenmerken en eigenschappen kunnen erven. Ze zijn verantwoordelijk voor het dragen van de genetische informatie die zowel mannen als vrouwen kunnen doorgeven aan hun kinderen.
Het dominante gen is er een dat aanwezig is in één fenotype en tweemaal voorkomt (wanneer het bestaat uit één kopie die overeenkomt met elke ouder, wat een homozygote combinatie wordt genoemd) of in een enkele dosis (heterozygositeit genoemd).
De fysieke kenmerken die een individu zal hebben, of het nu een dier of plant is, is een zogenaamd fenotype. In het geval van mensen komt het fenotype overeen met de kleur van de huid, de kleur van het haar, de kleur van de ogen, de hoogte, de vorm van de oorlel, de vorm van de neus, enz. Het fenotype is het uiterlijk van het individu aan de buitenkant.
Het genotype is de samenstelling van de persoon uit het oogpunt van weergave van hun genen, het correspondeert met de informatie die in hun DNA en dat was geërfd van de ouders. Het genotype bepaalt grotendeels het fenotype, maar soms wordt het fenotype al dan niet uitgedrukt volgens de kenmerken van de omgeving.
De informatie in DNA is georganiseerd in chromosomen, die op hun beurt fragmenten bevatten met specifieke informatie, genen genaamd, die zich op bepaalde plaatsen op het chromosoom, locus genaamd, bevinden, elk gen is gerelateerd aan de kwaliteit van het individu. Genen die op de X- en Y-geslachtschromosomen worden aangetroffen, hebben geslachtsgerelateerde kenmerken.
Wanneer individuen zich voortplanten, dragen ze de helft van hun genetische informatie bij aan het nieuwe wezen. Dit gebeurt omdat de chromosomen in paren zijn. Tijdens de voortplanting scheiden de paren zich om de gameten of voortplantingscellen te vormen, de eieren en het sperma. Op het moment van scheiding worden de chromosomen willekeurig gevonden, wat betekent dat de genetische informatie tussen deze cellen anders is.
Zodra de chromosomen in paren zijn geassembleerd om het nieuwe individu te vormen, kan het gebeuren dat er van elke ouder verschillende informatie is over dezelfde eigenschap. Neem bijvoorbeeld de kleur van de ogen, als je het gen van de vader krijgt voor de kleur blauw en het gen van de moeder voor de kleur bruin, dan zal het gebeuren dat het dominante gen tot expressie komt, in dit geval bruine ogen. Vanuit fenotype-oogpunt zal het nieuwe wezen bruine ogen hebben, maar het genotype heeft informatie voor bruine ogen en blauwe ogen.
Op deze manier, wanneer er twee genen zijn voor dezelfde informatie, zal er een zijn die het vermogen heeft om de ander te bedekken en zichzelf tot expressie te brengen, het is het dominante gen.
De overdracht van karakters tussen ouderorganismen en hun nakomelingen is even complex als fascinerend. De eerste persoon die analytisch onderzoek naar deze kwestie deed, was de monnik Gregor Mendel in de 19e eeuw, niet wetende wat een gen was.