In de oudheid verwezen de Romeinen binnen de juridische context naar het publiekrecht als "Ius publicum"; die de verantwoordelijkheid hadden om de relatie tussen de staat en zijn burgers te controleren. In het algemeen onderhoudt het publiekrecht een band met het bestuur en de werking van de staat en regelt het verschillende aspecten, zoals de afbakening van openbare bevoegdheden, de organisatie van de rechtbanken, enz.
Dit rechtsgebied liet zien hoe het Romeinse volk was georganiseerd, genoemde organisatie was gebaseerd op wetten die de relatie van de staat met zijn individuen regelden. Evenzo was het Ius publicum ook verantwoordelijk voor verordeningen van religieuze aard. Daarnaast bevat het bepaalde belangrijke kenmerken die het onderscheiden, bijvoorbeeld de onveranderlijkheid ervan, aangezien het dwingende wetgeving heeft voor alle burgers.
Etymologisch gezien is het woord "Ius" afgeleid van het Latijn en betekent het "goed", waarmee het definieert wat goed en eerlijk vertegenwoordigde. Tijdens de oudheid werd er een dualiteit behandeld tussen de termen "Ius" en "Fas", waarbij Ius naar de rechtvaardige verwees en Fas werd gekoppeld aan het goddelijke karakter van de wettigheid van een gedraging. In die tijd werden deze twee termen als bijvoeglijke naamwoorden gebruikt. Beiden waren met elkaar verbonden omdat tegen die tijd de wetten en religie verenigd waren.
Het was tijdens de 1e eeuw voor Christus toen deze termen werden onderscheiden, waardoor Ius een mensenrecht en fas als een goddelijk recht overbleef.
Se entiende entonces que el Ius publicum aplicado en la roma antigua consistía en un conjunto de leyes buenas y justas creadas por los hombres para un mejor ordenamiento de la sociedad.