Het is de naam die wordt gegeven aan de bisschoppen of aartsbisschoppen van een bisdom, vooral de paus. Opgemerkt moet worden dat, als het op het laatste aankomt, "Sumo" is toegevoegd om aan te tonen dat dit de hoogste autoriteit is in Rome en de katholieke kerk. Daarom is het een woord dat is voorbehouden aan de hoogste kerkelijke autoriteiten, in het bijzonder de paus. Dit woord is afkomstig van het Latijnse woord "pons", dat op zijn beurt weer van "pontis" komt, wat vertaald kan worden als "brug"; door het achtervoegsel "ifice" (constructor) toe te voegen, verwijzend naar de verbindingen die ze opbouwen tussen God en de mensheid. Het is echter algemeen bekend dat de etymologie van de term nog steeds wordt betwist door experts.
Dit concept werd gebruikt sinds de tijd van het oude Rome. Daar werd deze titel toegekend aan de priesterlijke magistraten die verantwoordelijk zijn voor het leiden van alle religieuze riten; het was een met eer beladen afspraak. De titel van Pontifex Maximux van zijn kant was het hoogste ambt dat aanwezig was in de Romeinse religie, en was voorbehouden aan de religieuzen die tot de Patricische lijn behoorden. Vanaf het jaar 254 voor Christus was het ook beschikbaar voor gewone mensen. Pausen waren enige tijd later ook mannen die deel uitmaakten van een religieuze raad van groot belang.
Op een gegeven moment werden de Romeinse keizers ook de paus. Na verloop van tijd en het nemen van het christendom als de legale religie, werd de titel anachronistisch. Keizer Gratianus de Jonge nam ontslag en liet zijn titel in handen van de patriarch van Rome: de paus.