Ook wel gespeld als 'samoeray', is het de naam die aan bepaalde Japanse krijgers werd gegeven, naast lijfeigenen uit de lagere klasse, die vaak voor de ouderen zorgden in de machtigste families van het land. De oorsprong van het woord is niet geverifieerd; desalniettemin bevestigen diverse historici dat het tegen de Xe eeuw had kunnen ontstaan, in een variant van de term "saburau" (vertaald als "dienen"), omdat de betekenis ervan zou zijn "zij die dienen"; dit zou tegen de twaalfde eeuw veranderen, dankzij de opkomst van epische verhalen over dappere mannen in oorlogen, wier vechttechnieken verfijnd waren.
Tegen de 10e eeuw konden gezinnen met economische en sociale stabiliteit over bepaalde luxe beschikken; onder hen was de aanwezigheid van bedienden, die op elk moment in hun behoeften zouden voorzien. De oudsten hadden voor de zorg die ze nodig hadden speciale dienaren, die ze 'samoerai' noemden. Deze betekenis veranderde toen, aan het einde van de Genpei-oorlogen, de nieuwe regering van militaire aard zou zijn en de deelname van de keizer aan de politieke besluitvorming zou verminderen; Dit zou de militaire klasse privileges geven en hun grote macht geven over de regering van het land. De machtsstrijd tussen de verschillende clans wachtte niet, daarom wordt deze periode vaak 'de staten in oorlog' genoemd.
Het leiderschap van de samoerai bleef bestaan tot de 17e eeuw, toen een nieuwe commandant op de voorgrond trad, waardoor de privileges die elitestrijders hadden, werden verminderd. Dit zou door de jaren heen de macht van de mensen breken, tot de negentiende eeuw, toen de keizer met de Meiji-restauratie de macht weer in zijn handen nam. De samoerai zouden de geschiedenis ingaan als eerbare mannen, met fantastische bepantsering en super scherpe wapens, wier gevechtsmethoden schoon en in grote mate perfect waren.