Het woord osmose komt van het Griekse "ὠσμός" wat verwijst naar duwen, impuls. In de natuurkunde verwijst osmose volgens het woordenboek van de Koninklijke Spaanse Academie naar de doorgang van oplosmiddel, niet van opgeloste stof, die optreedt tussen twee oplossingen van verschillende concentratie gescheiden door een ondoordringbaar membraan. Dan kunnen we osmose definiëren als een fenomeen van waterdiffusie door een semipermeabel membraan, dit is er een met poriën, vergelijkbaar met elk filter met moleculaire grootte. De afmeting van deze poriën is zo klein dat kleine moleculen de poriën kunnen passeren, maar niet de grote die normaal de grootte van micron hebben. Een voorbeeld hiervan is dat het de watermoleculen kan laten passeren omdat ze klein zijn, maar niet de suikermoleculen die groter zijn.
Het is belangrijk om duidelijk te maken dat water het meest voorkomende molecuul is in het inwendige van elk individu, en door middel van osmose kan het door celmembranen gaan die semi-permeabel zijn om het binnenste van de cel te betreden of te verlaten; dit hangt af van het verschil in concentratie tussen intracellulaire vloeistoffen en extracellulaire vloeistoffen, die worden bepaald door het bestaan van opgeloste organische moleculen en minerale zouten.
Aan de andere kant is omgekeerde osmose, dit treedt op wanneer een druk hoger dan de osmotische druk wordt gebruikt, en dit is wanneer het tegenovergestelde effect optreedt; wanneer vloeistoffen door het membraan worden geperst, waardoor opgeloste vaste stoffen achterblijven. In het waterzuiveringsproces moeten we bijvoorbeeld omgekeerde osmose uitvoeren, dat wil zeggen het tegenovergestelde van conventionele osmose. In dit proces is het, om de doorgang van het water in de pekelstroom naar de waterstroom met een lage zoutconcentratie te forceren, nodig om het water onder druk te zetten tot een waarde hoger dan de osmotische druk; en als gevolg van dit proces wordt de pekel meer geconcentreerd.