De zelfzuchtige genentheorie is de titel van een tekst die is gepubliceerd door de zoöloog en evolutiebioloog Richard Dawkins, die spreekt over de evolutietheorie. Deze theorie werd in 1976 geformuleerd door de openbaarmaking van deze tekst. Hierin kun je zien hoe de auteur probeert uit te leggen hoe genen werkelijk zijn en niet mensen of soorten, die door de natuur worden gekozen.
Hoewel deze theorie helemaal niets verandert aan het reeds gevestigde concept van evolutie, houdt ze wel rekening met het principe van een idee dat werd begrepen en dat diepgaand werd onderzocht (rekening houdend met de voor- en nadelen ervan) door de wetenschappelijke gemeenschap, de die het in bepaalde opzichten heeft verworpen en in andere heeft aanvaard.
Als we evolutie proberen te verklaren, is het tegenwoordig onmogelijk om het onderwerp genen niet aan te raken. De theorie die door Dawkins is geformuleerd, stelt dat het de genen zijn die een gemakkelijke reactie van een organisme op zijn omgeving hebben veroorzaakt. Deze genetische bijdrage aan de evolutietheorie was nodig om bepaalde fysieke en gedragskenmerken te kunnen verklaren die werden ontwikkeld door eerdere werken, zoals die van de soortentheorie, gevormd door Darwin. Hier zei hij dat alleen het sterkste organisme degene was die de mogelijkheid had om nakomelingen achter te laten. De egoïstische gentheorie zegt echter dat alleen de sterkste genen verantwoordelijk zijn voor het nalaten van nakomelingen, iets dat helemaal waar is.
Dawkins probeert het concept gen te herdefiniëren door het te kwalificeren als een erfelijke eenheid die een of meer specifieke effecten kan genereren. Deze genen profiteren van organismen om zich onder de populatie te kunnen verspreiden en zo hun tijdelijke verlenging buiten het individu te kunnen verzekeren.
Dawkins maakt gebruik van de retorische figuur, in dit geval een metafoor, wanneer hij verwijst naar egoïstische genen, in een poging de lezer de informatie gemakkelijker te laten assimileren, iets dat hij kon bereiken omdat de theorie erg populair was bij zijn publiek, waar de meesten geen wetenschappers waren