Glas-in-lood, ook wel polychroom glas-in-lood genoemd, zijn composities die zijn opgebouwd uit gekleurd glas. Deze kunnen elke scène of elk motief vertegenwoordigen, maar over het algemeen worden ze gebruikt als versiering in kerken en geven ze leven aan enkele van de belangrijkste handelingen die in de heilige geschriften te zien zijn. De glazen die gebruikt worden, volgens het traditionele ambachtelijke proces, worden gewonnen uit de woestijn; later worden ze geverfd of bedekt met email, en zodra ze in de gewenste vorm zijn gerangschikt, worden ze geassembleerd met loden staven. Het woord is een lening van het Franse "vitral", dat op zijn beurt afkomstig is van het Latijnse "vitrum", met toevoeging van het achtervoegsel –ail.
In romaanse kerken waren glas-in-loodramen al heel gebruikelijk. De bloeitijd is echter tijdens de overheersing van de gotische stijl, dus het gebruik ervan werd uitgebreid en genormaliseerd. Deze hadden vroeger een uiterlijk dat leek op dat van een mozaïek en er werd een groot aantal kleuren gebruikt om religieuze motieven weer te geven, met uitzondering van zwart en grijs, omdat ze in de contouren werden gebruikt. Rond de zestiende eeuw was er elk kleurloos glas beschikbaar waarop emaille werd aangebracht, zoals een canvas. In de achttiende eeuw zijn de uit die tijd bestudeerde glas-in-loodramen schaars, aangezien ze bijna allemaal imitaties zijn van eerder gemaakte werken.
Het proces van het maken van glas-in-lood was behoorlijk systematisch, bestaande uit het snijden van een patroon, het pigmenteren van de stukken en bakken in de oven. Het glas werd verkregen uit het mengsel van silica, potas en kalk; pigmenten daarentegen zijn niets meer dan minerale oxiden. Deze waren, zodra ze klaar waren, bedoeld om te dienen als versiering in kerken, meestal als ramen.