Het woord taal heeft zijn oorsprong in het Latijnse "lingua", aanvankelijk werd het gebruikt om te verwijzen naar het orgaan waarmee de mens eet en spreekt, later werd dit concept aangepast vanwege een fenomeen van verplaatsing door associatie genaamd metonymie (verandering semantisch) waarin het een nieuwe betekenis kreeg die een taal aanduidt.
In anatomie is de tong een mobiel orgaan dat zich in de mond bevindt, onder zijn kenmerken vinden we dat het een symmetrische spier is die fundamentele functies vervult, zoals kauwen (voedsel malen), slikken (voedsel uit de mond halen) naar de keelholte) gevoel voor smaak en uitdrukking van taal. We hebben ook dat de tong bestaat uit skelet, spieren, slijmvliezen en smaakpapillen.
Aan de andere kant wordt de term taal gebruikt om te verwijzen naar een taal of het taalsysteem dat sprekers leren en in hun geheugen bewaren om het communicatieproces te ontwikkelen. Dit betekent dat de taal bestaat uit een reeks mondelinge en schriftelijke tekens die nodig zijn voor communicatie tussen mensen.
Elk land, gebied of regio onderscheidt zich door zijn eigen taal (taal), tegenwoordig worden er ongeveer 4000 en 6000 talen gesproken over de hele wereld. Elke taal heeft zijn eigen codesysteem en in sommige gevallen zijn er dialecten of uitdrukkingen die niet op een linguïstische of professionele manier zijn vastgelegd, maar varianten zijn van een of andere gemuteerde taal; zoals bijvoorbeeld die landen met inheemse zones, zou hun gesproken uitdrukking in dit geval de naam van dialecten hebben.