De wet van Proust is er een die uitdrukt dat het relatieve aantal elementen dat binnen een verbinding wordt gevormd constant wordt gehouden, zonder rekening te houden met de oorsprong van die verbinding. Deze wet werd voor het eerst voorgesteld door de Franse chemicus Louis Proust in 1795.
Proust voerde veel van zijn onderzoek uit in Spanje en het is daar waar hij weet vast te stellen dat het mengen van elementen kan worden uitgevoerd in een continue gewichtsverhouding, ongeacht het onmiddellijke proces dat het heeft gevormd. Dat wil zeggen, de elementen waaruit een verbinding bestaat, behouden een vast gewichtspercentage binnen elk netto monster van een mengsel. Een eenvoudig voorbeeld van deze wet is het geval van water, het bestaat uit twee elementen: waterstof en zuurstof, die altijd in een verhouding van 1-8 zullen zitten, ongeacht de oorsprong van het water.
Door deze wet toonde Proust ook aan dat de theorie van de chemicus Berthollet niet klopte, aangezien hij beweerde dat sommige chemische mengsels in hun samenstelling konden variëren, afhankelijk van de manier waarop ze waren bereid. Proust toegeschreven deze fout aan het misbruik van stoffen chemische stoffen die niet van het geheel gezuiverd waren. Het succes van Proust was meer dan duidelijk en zijn theorie werd definitief vastgesteld, dankzij de steun van een andere chemicus genaamd Jons Berzelius, die zijn hypothese ondersteunde, die unaniem werd aanvaard.
De wet van Proust garandeerde de evenredigheid tussen de massa reactieve stoffen en de producten in een chemische reactie. Dit is waarom het ook bekend stond als de wet van bepaalde verhoudingen.
Voor de industrie en de laboratoriumomgeving zijn deze wetten erg handig bij het berekenen van de hoeveelheid reagentia die nodig is voor de bereiding van stoffen, evenals het aantal producten dat moet worden geproduceerd.