De Romeinse monarchie was de eerste regeringsorganisatie die Rome had, vanaf de oprichting in 753 v.Chr. Tot het einde van de monarchie in 509 v.Chr., Toen de laatste koning, Tarquin de trotse, werd omvergeworpen. Toen ontstond de republiek Rome. Er is zeer weinig bekend over deze periode in de geschiedenis van Rome, aangezien er geen type geschreven document uit die tijd bewaard is gebleven. De verhalen die over haar zijn verteld, zijn geschreven tijdens de Republiek Rome en het Romeinse Rijk.
Wat bekend is over de Romeinse monarchie, is in wezen gebaseerd op de verhalen van Virgil en Tito Livio. Hieronder staan de meest opvallende kenmerken ervan:
- Gedurende deze periode werd Rome geregeerd door zeven koningen, die lid waren van de twee belangrijkste dynastieën van Rome: de Etruskische en de Latijnse.
- De Latijnse dynastie bestond uit de koningen: Romulo, Tulio Hostilio, Numa Pompilio en Anco Marcio. De Etruskische dynastie bestond uit: Tarquin de Oude, Servius Tulio en Tarquin de Superb.
- De eerste koning van Rome was Romulus aangezien hij degene was die het stichtte, de andere koningen die hem volgden werden door het volk gekozen om voor het leven te regeren. Geen van deze koningen kon geweld gebruiken om de troon te bemachtigen. Dit is de reden waarom historici herhalen dat koningen werden gekozen vanwege hun deugden en niet voor opvolging.
Met betrekking tot haar politieke organisatie was de monarchie gebaseerd op drie elementen:
- De koning, die de hoogste heerser was, nam tegelijkertijd de posities in van militair chef, opperpriester en rechter. De Senaat was verantwoordelijk voor het kiezen, door volksvergadering, van de toekomstige koning.
- De volksvergadering: die bestond uit alle burgers, werd door de koning verzocht om goedkeuring of verwerping van wetten, door absolute goedkeuring.
- De Senaat: deze bestond uit oudere patriciërs, gezinshoofden. Het was zijn taak om de koning advies te geven en de kandidaten voor de troon aan te kondigen. Dit vertegenwoordigde een levenslange lading.
Sociaal gezien presenteerde de monarchie vier sociale klassen:
1. De patriciërs: dit waren de aristocraten van die tijd en genoten alle rechten. Ze hadden veel pretenties omdat ze zichzelf beschouwden als afstammelingen van de stichters van Rome.
2. De gewone mensen: het was de meest talrijke klasse, hier waren de vrijgelatenen, buitenlanders, daklozen en in het algemeen al degenen die de gedomineerde steden bewoonden. De gewone mensen hielden zich bezig met handel, landbouw en industrie, waarvoor ze verplicht waren belastingen te schrappen.
3. De klanten: zij waren degenen die onder de bescherming stonden van een gezinshoofd, die hen een woonplaats en een stuk land aanboden om hun voedsel te verbouwen, aangezien ze erg arm waren.
4. De slaven: deze sociale klasse werd samengesteld uit individuen gekocht in de markten of door gevangenen van de oorlog werden ze behandeld als dieren of voorwerpen, werden ze de meest onmenselijke opgedragen taken.
De economie was gebaseerd op landbouw, handel en veeteelt.