Het is een combinatie van woorden die een compleet idee of gedachte uitdrukt, dat wil zeggen, het heeft een betekenis; het wordt gekenmerkt door syntactische autonomie, wat betekent dat het geen andere structuur nodig heeft en dat er geen andere eenheid is die het overtreft in rang. Opgemerkt dient te worden dat het stilistisch kunnen worden onderscheiden die beginnen met een hoofdletter en eindigt met een periode.
Met betrekking tot de intentie van de spreker, worden eenvoudige zinnen onderverdeeld in verkondigend, vragend, uitroepend, imperatief, wensdenken en twijfelachtig.
Volgens de aard van het predikaat worden eenvoudige zinnen ingedeeld in predicatieve of attributieve zinnen. Anderzijds kunnen eenvoudige zinnen worden voorgesteld als actieve of passieve (actieve zinnen zijn die waarvoor voert de actie en de passieve onderwerp het niet uitvoert actie maar ontvangt).
Eenvoudige zinnen kunnen worden geclassificeerd op basis van hun betekenis (er zijn eenvoudige, declaratieve, imperatieve, vragende, twijfelachtige en wenszinnen) of volgens het type predikaat (eenvoudige attributieve zin of eenvoudige predicatieve zin).
Dit type zin neemt de eenvoudigste structuur aan van alle zinnen, aangezien ze niet tot een grammaticale hoofdeenheid behoren. Dit betekent dat het, dankzij hun eenvoud, de meest gebruikte zinnen zijn in de kindertijd en degenen die een taal aan het leren zijn.
Met betrekking tot syntaxis is de eenvoudige zin een onafhankelijke structuur, dat wil zeggen dat hij geen deel uitmaakt van een grotere structuur, zoals het geval is bij samengestelde zinnen. Daarom hebben we in de zin "Ik vraag me af of de vrouw oprecht sprak" te maken met een samengestelde zin, bestaande uit een hoofdstructuur (vraag ik me af) en een ondergeschikte structuur (ze sprak oprecht).
Voorbeelden van eenvoudige zinnen:
- Het vliegtuig zal binnenkort landen.
- Maria kamt vroeg haar haar.
- Het notitieboekje is geschreven.
- Mijn grootmoeder kookt een erg smakelijke mol.
- Mijn computer is erg traag
- De lens is vuil
- Whisky is erg duur.
- Luis en María zijn politieagenten. (Samengesteld onderwerp)
- De lijm droogde snel.
- Mijn horloge is kapot
- De handelaar verkoopt erg duur.
- Mijn zus sneed bloemen voor mijn moeder.
- De klok geeft de tijd aan
- De dief kwam de kamer binnen.
- Federico werkt op zaterdag.
- Javier kocht de tortilla's voor de lunch.
- Ze brachten snoep.