Een atoommodel is een grafische voorstelling waarmee de structuur van het atoom zo goed mogelijk kan worden uitgelegd. Zoals bekend zijn atomen voorstellingen, omdat niemand ze heeft gezien; Ze zijn afgeleid van experimenten die evolueren met technologie.In het oude Griekenland geloofden de eerste filosofen dat materie bestond uit kleine onverwoestbare deeltjes, die ze atomen noemden. Het was maar; echter, van een filosofische leer, die niet algemeen aanvaard werd wegens gebrek aan experimenteel bewijs. Tegen 1803 ontwikkelde de Engelsman John Dalton een model waarin hij aannam dat alle materie uit atomen bestaat; die hij vertegenwoordigde alsBolvormige deeltjes vol massa en van variabele grootte, afhankelijk van het element waartoe ze behoren, maar ondeelbaar, onverwoestbaar en daarom eeuwig.
Ongeveer een eeuw later zou men ontdekken dat het atoom niet ondeelbaar is en dat alle atomen van hetzelfde element niet dezelfde massa hebben en daarom niet gelijk zijn. Met de ontdekking van elektronen en kathodestralen leidde ik al snel tot de verbeelding van een structuur voor het atoom.
De eerste hypothese die werd vastgesteld was in 1904 door JJ Thomson, ervan uitgaande dat het atoom bestond uit een materiële bol, maar met een positieve elektrische lading, waarin de elektronen waren ingebed die nodig waren om deze lading te neutraliseren.
Later leidden de experimenten van de natuurkundige Ernest Rutherford hem tot de conclusie dat de positieve lading van een atoom en het grootste deel van zijn massa geconcentreerd zijn in een klein centraal gebied dat de kern wordt genoemd . In zijn model draaiden elektronen, negatief geladen, rond de kern zoals planeten rond de zon.
In 1913 ontdekte de Deense natuurkundige Niels Bohr, gesteund door de kwantumtheorie van Max Planck, dat de elektronen in een atoom slechts bepaalde energieniveaus kunnen hebben. Hij stelde voor dat de energie van een elektron gerelateerd was aan de afstand van zijn baan tot de kern. Daarom cirkelden de elektronen alleen op bepaalde afstanden rond de kern, in "gekwantiseerde banen", overeenkomend met de toegestane energieën.
Later paste Arnold Sommerfield de theorie van Bohr aan om te stellen dat elektronen in elliptische banen konden roteren. In deze, toen het elektron de kern naderde, moest het sneller bewegen om niet te worden gevangen. Door het te doen volgens het werk van Einstein, zou de massa toenemen door het traject aan te passen.
Vanaf 1926, in het licht van de werken van Heisenberg, De Broglie, Schrödinger, Born en Dirac, werden elektronen niet langer opgevat als deeltjes die in banen ronddraaien. Het concept van baan werd vervangen door orbitaal, wat een wiskundige functie is die ons in staat stelt informatie te weten over het kleine gebied rond de kern waar het elektron het meest waarschijnlijk wordt gevonden. Deze regio's kunnen verschillen in grootte, vorm, speciale oriëntatie en energie.